De Nicolaïkerk

In het begin van de 13e eeuw werd een bakstenen zaalkerk gebouwd van twee traveeën met een westtoren, van de oude kerk resten nu nog de beide westelijke schiptraveeën. Deze kerk was waarschijnlijk niet het eerste godshuis dat in Appingedam tot stand kwam. Bij de restauratie in de jaren 1948-1954 vond men funderingsrestanten die wijzen op een ouder bouwwerk. Wel is bekend dat de Damster kerk ooit gewijd was aan Maria. Een pauselijke bul uit 1331 spreekt nog van H. Mariakerk van Appingedam.  Later werd de patroon van zeevarenden en bakkers, de kindervriend St. Nicolaas, schutspatroon van de Damster kerk. Waarschijnlijk ook nog in de 13e eeuw werden een dwarspand en een rechtgesloten koor aan de zaalkerk gebouwd waardoor een romano-gotische kruiskerk ontstond met koepelgewelven. Het dwarspand had aan weerszijden van het koor absiden.

Verdere uitbreiding van het kerkgebouw.

Historische plattegrond Nicolaikerk

 In de eerste helft van de veertiende eeuw werd een  zevenzijdige koorsluiting met straalgewelf  en     hoge geprofileerde spitsboogvensters toegevoegd.

 Omstreeks 1450 kwamen twee zijbeuken gereed, even hoog als het schip, waardoor de kerk zich  tot een hallenkerk ontwikkelde. Omstreeks 1500 werd de zuiderkapel gebouwd en ongeveer  gelijktijdig verrees de sacristie met een verdieping die via een traptoren bereikt kan worden. Ooit was de sacristie een aan drie zijden vrijstaand bouwwerk, geplaatst tegen een zijde van de koorsluiting.  De noorderkapel vulde echter in het eerste kwart van de 16e eeuw de ruimte tussen het noordertransept en sacristie. Blijkens een steen, nu ingemetseld in het raadhuis, werd in 1554 de 13e eeuwse westtoren afgebroken en door een nieuw vrijstaand exemplaar vervangen, dat in 1835 moest worden afgebroken wegens bouwvalligheid. Omstreeks 1800 was het luiden van de  klokken om die reden al niet meer mogelijk. De huidige vrijstaande toren kwam er voor in de plaats, waarvan het stenen vierkant en de houten opbouw samen een hoogte hebben van 41 meter. De Nicolaïkerk is met haar afmetingen van 48,30 m x 28,25 m de grootste kerk in de Ommelanden.

In 1561 zijn er herstelwerkzaamheden aan het gebouw verricht. Een steen in het noorderdwarspand getuigt daarvan: Anno 1570 BI TIDEN JOCHIMIS VAN SCHUTDORP, PASTORI TEN DAM, UNDE HELMICH RENEKENS, BOIE EDSENS, LUIDTKEN KUPER, KERCKVOEGEDEN DOE TER TID

Behalve de pastoor waren in de Middeleeuwen acht priesters aan de kerk verbonden en er waren meerdere altaren in de kerk. Het levensonderhoud van geestelijken werd betaald uit verschillende prebenden waaronder het H. Sacramentsleen, dat inkomsten genoot uit de bekende kapel te Solwerd, gebouwd boven het ouwelputje. (prebenden waren renten uit kerkelijke goederen)

Ooit stalen lieden een kelk met daarin drie hosties uit de Nicolaïkerk. De onverlaten wierpen de hosties te Solwerd in een sloot, de plek werd sindsdien een bedevaartplaats en tot ver in de 17e eeuw zochten Groningers troost en genezing in de kapel die boven de sloot was gebouwd.

Restauratie in de 20e eeuw.

In 1948-1953 werd de kerk gerestaureerd onder leiding van de architecten A.R. Wittop Koning en R. Offringa. Behalve dat er algehele herstelwerkzaamheden werden uitgevoerd, werd er in het interieur het één en ander gewijzigd. De houten scheidingswand met glas tussen koor, kapellen en schip werd verwijderd, de herenbanken die voor de wand stonden werden naar verschillende plekken in de kerkruimte verplaatst en de preekstoel werd uit het schip naar de grens van koor en schip verhuisd. De dooptuin werd verwijderd en de banken werden in twee rijen opgesteld. De hoofdingang werd verplaatst naar de ‘tussenbouw’ opgetrokken tussen de kerk en de Franse school, de oude ingang aan het plein werd dichtgemetseld.

Het huidige aanzien van de kerk.

Het exterieur toont de vrij ingewikkelde bouwgeschiedenis. In de noord- en zuidmuur is de romano-gotiek van het   dwarspand of transept te herkennen: in de bovenzone twee kleine rondboogvensters binnen spitsboognissen met aan weerszijden siernissen, eronder drie spaarvelden met siermetselwerk.

De romano-gotiek van de kruisarmen wordt zowel in de zuid- als in de noordmuur geflankeeerd door  gotische zijbeuken en kapellen. Het transept had ooit topgevels, die wellicht in 1686 toen het dak zware stormschade opliep, werden afgebroken om tot een eenvoudiger kapconstructie te komen.

De gecompliceerde bouwgeschiedenis van de kerk is binnen nog duidelijker aan de gewelven af te lezen. De koepelgewelven van het middenschip en het dwarspand zijn 13e eeuws en romano-gotisch, de straalgewelven van de koorsluiting stammen uit het begin van de 14e eeuw. De zijbeuken hebben vierdelige kruisribgewelven, de noorderkapel heeft een stergewelf.

Ooit zal een deel van de romano-gotische kruiskerk rood zijn gesausd, waarbij de voegen met wit waren opgehaald. Deze kleurstelling, die omstreeks het midden van de 13e eeuw zijn intrede deed in dit gebied, is bijvoorbeeld te zien in de kerken van Zeerijp, Huizinge en Marienhafe (Oost-Friesland).

In het eerste kwart van de 14e eeuw werd een ornamentale beschildering aangebracht die in de romano-gotische koepelgewelven zijn terug te vinden en waarbij ook het Lam Gods behoort in de sluitring van de koorsluiting.

Kort na 1450 werd voor een andere decoratieve uitmonstering gekozen, die werd gecombineerd met een aantal afbeeldingen van heiligenfiguren zoals in het westelijk schiptravee Christus als Salvator Mundi en Andreas in één van de medaillons, in het oostelijk schiptravee Maria met kind, staande op de maansikkel en in de viering de vier gekroonde beschermheiligen van de bouwlieden, Castorius, Sempronianus, Claudius en Nicostraius met attributen en onderschriften met daarnaast een wapenschild met bouwgereedschap en een huisteken.

Omstreeks 1500 werd het gewelf van de toen gebouwde zuidkapel beschilderd  met ranken met grotesken en maaswerk.

In 1570 kreeg de hele kerk een nieuwe beschildering met gotisch maaswerk, bloem-  kandelaber- en rolwerkmotieven en natuursteenimitatie met stippeltechniek. Ook de voorstelling van St.Nicolaas in de koorsluiting werd toen geschilderd. In het oostelijk schiptravee herinnert een tekst binnen een rolcartouche aan de toen uitgevoerde werkzaamheden:

ANNO 1570 IN DER TYD ALS JASPERUS VOS PASTOER UND COM/MISSARI[US] JOHA[N] REINERS GATTHO AMSWEER UND RUTGER VAN TITZ KERCKVOE/GEDE[N] TE[N] DA[M]ME WEREN IS DESSE  KERCKE REPAREERT UNDE GESTOFFEERT.

Deze opknapbeurt vond plaats onder het bestuur van Johannes Knijff, de eerste bisschop van Groningen en Drenthe. Hij werd in 1563 in Brussel gewijd, maar arriveerde eerst in 1568 in zijn diocees. Veel kerken in Stad en Ommeland waren destijds verwaarloosd, het gevolg van strijd en maatschappelijke onrust in de eerste helft van de 16e eeuw. Ook voldeden veel plaatselijke kerkelijke gewoonten niet aan de algemene kerkelijke normen die bij het Concilie van Trente waren aangescherpt en bijgesteld. De nieuwe bisschop ging ijverig aan het reorganiseren en liet ook kerken opknappen.

Evenals in Appingedam herinnert een opschrift in de gewelven van de kerk van Godlinze aan de campagne van de bisschop.

Herinneringen aan de rooms-katholieke periode.

Van de voor-reformatorische inrichting resten behalve de gewelfschilderingen een altaarsteen, een sacramentsnis met gotische bekroning, een laatmiddeleeuwse borstwering en een aantal grafzerken van priesters en hoofdelingen. Een kogel in de westmuur herinnert aan die bange tijd waarin op 4 augustus 1514 honderden weerloze Damsters die veiligheid hadden gezocht in het godshuis werden vermoord. De Nicolaïkerk werd daarbij zo zwaar beschadigd dat men uitweek naar de kloosterkerk van de Augustijnen aan het eind van de Broerstraat. In de noorderkapel bevinden zich o.a. de grafzerk van Snelger Houwerda, een sarcofaagdeksel en een fragment. Bijzonder is het medaillon aan een pijler in de Mariakapel, het is waarschijnlijk afkomstig van een graftombe, dat herinnert aan Gerdt tho Dornum die in 1515 zijn familiebezit in Appingedam tegen de Saksers verdedigde en dit moest bekopen met ‘versmachting’ in de toren. In de noorderbeuk onder meer een grafsteen van Mello Clant die stierf in 1513.

Rechtop tegen de koorsluiting een altaarsteen met de vijf wijdingskruisjes, herinnerend aan de wonden van Christus. Later in 1641 werd deze mensa als grafzerk gebruikt voor Ave Egbartsd., de huisvrouw van Ecco Klaesen.

Ook in de koorvloer zijn diverse grafstenen opgenomen.

De sacramentsnis met gotische bekroning bevindt zich in de noordmuur van het koor. Hieruit moet ooit de hostie zijn gestolen, die uiteindelijk van Solwerd een bedevaartplaats maakte.

De protestantse periode.

Na de Reductie van Groningen in 1594 werd de Nicolaïkerk een protestantse kerk. Alles wat aan het rooms-katholieke gebruik herinnerde werd verwijderd en de muren en gewelven werden gewit. Gedurende de 17e eeuw kreeg de kerk een protestantse inrichting, waarin de preekstoel uit 1665 met dooptuin centraal stond. Er werden banken geplaatst waaronder een hoog burgemeestersgestoelte, een aantal herenbanken en banken voor de gewone kerkgangers.

De kansel en het klankbord zijn rijk gesneden, op de hoeken van de kuip staan Korintische kapitelen, de panelen zijn versierd met festoenen. Op het klankbord zijn de evangelistensymbolen aangebracht. De kansel wordt gesteund door een pelikaan die haar jongen redt met haar hartebloed, een verwijzing naar het stadswapen. Dit onderstuk werd in de 19e eeuw toegevoegd.

De pelikaan, symbool van de zelfopofferende liefde van Christus,  komt ook voor op het achterschot van de kansel en op de orgelbalustrade.

In 1792 werden een messing lezenaar en doopbekkenhouder aan de preekstoel aangebracht. (Inscriptie doopbekkenhouder: B.O.K. 1792)

 

Damster orgelmakers en het orgel.

Reeds in 1458 komt in de stadsarchieven een inwoner voor, die Johannes orgelmacker wordt genoemd en wellicht is deze Johannes dezelfde persoon als Johan ten Damme die in 1480 aan een orgel werkt in Kampen en in 1485 aan een instrument in Genemuiden. In 1549 woont er een Berent orghelmaker in de stad. In 1559 is er sprake van een orgel in de Nicolaïkerk.

In 1638 verrichtte D. Bader werkzaamheden aan het orgel, na diens dood in 1639 voltooide A. Waelckens het werk. In 1744 kreeg A.A. Hinsz opdracht een nieuw instrument te maken. Hij gebruikte veel pijpwerk uit het oude orgel. Casper Struiwig maakte het snijwerk aan de eiken kas.

De tekst op het rugwerk vertelt van werkzaamheden in 1810, wellicht uitgevoerd door H.H. Freytag. Later brachten Van Oekelen en Doornbosch veranderingen aan. In 1967-70 werd een algehele restauratie uitgevoerd naar de toestand van 1744 door de fa. Van Vulpen. Het instrument telt 20 stemmen verdeeld over het hoofdwerk en het rugwerk.

Vermeldenswaard is het feit dat nog een orgelmakersgeslacht zijn oorsprong had in Appingedam en zich ook noemde naar de stad van herkomst: Van Dam.

De zoon van de gortmaker Jacob Lammerts (1715-1805) had zich in de loop der tijd in Groningen gevestigd. Zijn zoon Lambertus van Dam (1744-1820) werd eerst kistenmaker en vertrok in 1764 naar Gouda waar hij misschien bij orgelmaker Hess in de leer is geweest. Terug in Groningen in 1767 werd hij gezel bij een goudsmid en later bij A.A. Hinsz. In 1776 begon Van Dam een eigen orgelmakerij in Groningen. In 1776 verhuisde hij met zijn bedrijf naar Leeuwarden. De Fa. Van Dam bestond van 1776 tot 1926 en steeds onder leiding van een Van Dam bouwde en repareerde men orgels. Ongeveer 300 nieuwe orgels vervaardigde men, voornamelijk voor kerken in Friesland, Groningen en Noord- en Zuid-Holland.

Klokken en het carillon.

In de toren hangen op de tweede verdieping drie luidklokken. In de achtkantige lantaarn een carillon bestaande uit 25 klokken, in 1911 gegoten door de Engelse klokkengieter John Taylor.

Reeds in 1620 had Appingedam een klokkenspel van 13 klokken van de hand van Francois Simon, dat enigszins gewijzigd in 1835 in de nieuwe toren weer werd opgehangen tot de vervanging in 1911. In 1979, 1991 en 2000 onderging het speelmechaniek wijzigingen en werd het aantal klokken uitgebreid tot 51.

 

Tekst: Reint Wobbes, Huizinge - © College van kerkrentmeesters P.G.A. - 2004

 

 

Hoewel ter plaatse aangeduid met de naam 'Vier Gekroonden' gaat het in feite om vier van de vijf beeldsnijders:
v.l.n.r. Castorius, Sempronianus, Claudius en Nicostratus. De vijfde Simplicius ontbreekt.
Zij waren patroonheiligen van handwerkslieden, metselaars, timmerlieden, bouwarbeiders enz.
Vandaar dat tussen hen in een wapen is afgebeeld met de attributen van handwerkslieden: beitel, troffel, steenboor, steenhamer.
Castorius draagt een steekbeitel, Sempronianus een troffel, Claudius een passer en Nicostartus een winkelhaak.
15e eeuw, plafondschildering.

Vijf Beeldsnijders; Pannonië (= nagenoeg het huidige Hongarije); martelaren; † ca 303. Heiligendag: 8 november.
Volgens de overlevering heetten zij: Claudius, Nicostratus, Symforianus (ook Sempronianus of Simpronianus), Castor (ook Castorius); daar wordt nog de naam van Simplicius aan toegevoegd.
Alle vijf waren beeldhouwers. De eerste vier waren christen, maar Simplicius niet. Nu viel het Simplicius op dat de beelden van zijn vier collega's veel mooier waren dan de zijne.
En dat niet alleen. Als hij aan het werk ging, braken er herhaaldelijk werktuigen, en daar schenen die andere vier geen last van te hebben. Dus vroeg hij aan Symforianus,
van wie gezegd wordt dat hij de belangrijkste was, wat hun geheim was. Het antwoord luidde dat zij christen waren. Voordat zij aan het werk gingen, verrichten zij eerst gebeden,
waarin ze om Christus' zegen vroegen. Daarop bekeerde Simplicius zich tot Christus en sloot zich bij de andere vier aan.
Nu kregen ze van keizer Diocletianus (284-305) de opdracht een beeld van de zonnegod te maken dat omringd werd door veel dieren.
Ze maakten prachtige uitbeeldingen van de dieren, maar ze weigerden de godheid ertussen af te beelden.
Anders zouden mensen in de verleiding komen dat beeld als de ware god te vereren. Daar wensten de vijf niet aan mee te werken.
Toen beval de keizer dat ze aan hem voorgeleid moesten worden. Tegelijk gaf hij opdracht alle martelwerktuigen uit te stallen die gebruikt werden,
wanneer een gevangene weigerde de Romeinse goden te vereren.
Zo geschiedde. Maar zelfs de gruwelijke aanblik van al die foltertuigen schrok de vijf niet af. Toen werden ze gegeseld en met doornen gekroond.
Ze hielden voet bij stuk. Dat maakte de keizer uitzinnig van woede. Hij gaf opdracht dat ze levend in loden kisten gesloten moesten worden.
Vervolgens liet hij de kisten in de rivier de Save gooien. Na 42 dagen zouden hun lijken geborgen zijn door een zekere Nicomedes.

In later tijden werd hun nagedachtenis samengevoegd met die van de Vier Gekroonde Martelaren († 305; feest 8 november)

Bron: https://www.heiligen.net/heiligen

 

 

Boekwerkje "Nicolaïkerk Appingedam, ontmoetingsplaats voor kerk en cultuur"

Wilt u de bovenstaande tekst lezen in het historische en toekomstige perspectief van de Stad Appingedam dan is dit mogelijk.

Het boekje is te koop in de kerk tijdens de opstellingsdagen in de zomer (€ 2,50)